Het voelde aan of hij zich in een luchtgevulde ballon, in een ballon, in een ballon bevond. Hij botste alle kanten uit en op, maar voelde vreemd genoeg niets. Althans niet fysiek. Geestelijk stond Freek doodsangsten uit. Alle krachten, die tegen hem in werken konden, leken zich nu tegen hem te keren en hij stuiterde botsend en stotend richting afgrond. Even dacht hij tegen een scherpe rotspunt tot stilstand te worden gebracht maar helaas, of juist gelukkig niet. De punt schaafde slechts zijn reeds bloedende armen en rug en hij rolde verder. Met een enorme vaart richting het ravijn. Voor hij echter naar beneden stortte, leek hij, door de snelheid, nog een tijdje zwevend vooruit te gaan. Om de vaart te remmen spreidde hij zijn armen en benen. Hij sloot zijn ogen en was op het ergste voorbereid. Zijn leven ging in een flits aan hem voorbij. Wonderbaarlijk hoe snel een geest in nood lag geleden opgeslagen informatie kon uitbraken. Hij zag zijn vroege jeugd. Veilig tussen pappa en mamma met osseworst, Nibbit en ranja op de bank kijkend naar de Thunderbirds. De lieve buurvrouw waar hij vers gemolken koeienmelk met zelfgebakken krentenbrood met saffraan, of een boterkoekje kreeg. De eerste keer naar de kleuterschool. Met die rare, strenge, doch toch wel lieve juffrouw. Samen met pappa naar de kermis en dan op de terugtocht vers gerookte paling kopen voor mamma. Hij moest lachen toen hij zijn vriendje van klas drie terugzag waarmee hij wedstrijdjes deed in wie er het hardst kon boeren. Zijn eerste vriendinnetje, van wie hij een Matchbox autootje kreeg. Een rode brandweerauto. Hij zag de fraai uitgewerkte details van de losse ladder en schoof hem uit. 
 
Even opende hij voorzichtig zijn ogen, maar besloot terug te keren naar zijn voorbijflitsende verleden. Het voelde veilig en warm. Hij zag zijn moeder boterhammen smeren. Knipwitte boterhammen met rookvlees. Hij rook de geur van gebakken varkenslever. Het water liep hem door de mond. Hij proefde. De smaak van warm gebakken lever veranderde in een eerste kus. Gekregen van dat rondreizende meisje van de kermis die wel van wanten wist. Deze mooie en warme kus veranderde in de eerste tongzoen. Getsie! Hij was alweer enkele jaren verder. De brugklas. Deze tongzoen had het meisje met de ongepoetste tanden hem beter niet kunnen geven. Hij had daarna zeker zes jaar niet meer getongt.  Zelfs bij zijn eerste seksuele ervaringen had hij slechts de hals en lippen van de betreffende vriendinnetjes gekust. Hij leek alles in een sneltreinvaart opnieuw te beleven. Hij racete door de straten met zijn snelle, opgevoerde Kreidler. En gleed daarna naadloos in zijn eerste vijfde of zesdehands BMW. Freek genoot. Zelfs meer dan hij er destijds van genoten had. 
 
In de verte hoorde hij de schreeuw van een meeuw. Hij keek omhoog. Ze was wit zilver glanzend en leek te schitteren in het warm heldere zonlicht. Ze vloog hem langzaam klapwiekend tegemoet. Ze leek hem te willen meenemen. En werd al maar groter. Ze trachtte hem koket knipogend te verleiden en bewoog haar vleugels, die leken te eindigen in ranke, zachte vingers, elegant richting zijn handen. Doch Freek wuifde haar weg. Net als zijn toekomst. Hij wilde verder in het verleden. Verder in zijn geschiedenis. Wat had hij het goed gehad. Tot enkele seconden geleden dan. Hij was op vakantie. Voor het eerst sinds zijn vrouw was gestorven. Genieten van Italië. La dolce vita! Hij zou gaan eten bij “La Nina” in Monte Carlo. Daar had hij vroeger met haar gegeten. Het was Goddelijk geweest. En nu was hij halverwege vanuit Montecatini Alto, waar hij een mooie dag vol mooie herinneringen had doorgemaakt. Hij had echter plotseling moeten uitwijken voor een snelle Lancia Stratos die de bocht op zijn Italiaans, dat wil zeggen: nogal ruim en vooral snel had genomen. Het gevolg daarvan was dat Freek met zijn auto tegen de vangrail botste, over de kop sloeg en door de volledig verbrijzelde voorruit naar buiten vloog. 
 
Hij voelde geen pijn. En zag zijn eerste werkgever. Of werkgeefster eigenlijk. Hij onderging opnieuw de verhouding die er met haar was ontstaan. En voelde opnieuw het verdriet toen ze niet met hém, maar met haar eigen man verder wilde. Terug naar haar gezin. Freek huiverde. Gelukkig: daar was Jans. Zijn Jans. Ze waren nu al zevenentwintig jaar getrouwd. Maar hij zag haar nu zoals ze er dertig jaar geleden uitzag. Wat was ze mooi toen.  Vanzelfsprekend was ze op het laatst, ook nog mooi geweest, maar toen ze nog jong waren, was ze zijn sprookjes prinses geweest. Nu, sinds ze vorig jaar was overleden, bleef ze slechts een droomkoningin. Maar nu voelde hij haar armen weer zacht vervloeiend en vleiend om zijn hals. Haar warmzachte lijfje verwarmde het zijne weer als voorheen. Even voelde hij zelfs zijn lust terugkeren. Hij streelde haar kleine, nog stevige borsten. Kuste teder haar navel en ging met zijn tong zachtjes kietelend verder naar beneden.
 
Daar aangekomen voelde hij een harde klap. Hij stuiterde meerdere keren omhoog, hoorde van alles kraken, knappen en breken, botste heen en weer, rolde in een droogstaande greppel en kwam uiteindelijk tot stilstand. Hij was geradbraakt. Hem overviel echter een vreemde gewaarwording. Hij zou nu toch vreselijke pijnen moeten ondergaan? Of zou dat nog komen. Was hij zo hard neergekomen dat hij even niets meer voelde? Hij durfde zich nauwelijks te bewegen. Bang voor de pijn die zeker snel zou gaan komen. Bang dat hij zich misschien nooit meer zou kunnen bewegen. Voorzichtig tilde hij zijn vingers op. Dat lukte. Daarna een hand. Toen een arm. Hierop volgend strekte hij zijn rechterbeen. Langzaam richtte hij zich op. Het leek nogal mee te vallen. Hij voelde helemaal niets. Slechts een gelukzalig gevoel leek in hem te stromen. Alsof zijn herinneringen verder gingen. Alsof zijn herinneringen hem meevoerden. Hem optilden en meenamen naar warme, verre en veilige oorden. Hij keek achterom. En zag zichzelf liggen. Vreemd en verfomfaait. Hij herkende zichzelf nauwelijks. Alsof er iemand anders lag. Zijn lichaam lag er vreemd verdraaid bij en overal was bloed. Zijn hoofd lag er vreemd geknakt bij. Hijzelf echter was daar niet meer. Hij was op weg naar ergens. Op weg naar waar? Hij keek weer vooruit. In de verte zag hij een jonge vrouw wuiven. Freek lachte en wist dat het goed was. Daar stond zijn Jans. En ze was inderdaad weer jong. Hij zag zijn jonge prinsesje weer lachen en kreeg het weer warm van binnen. Warmer dan de warmste warmte liefdevol kon zijn. Hij nam de stoere vlieghouding van Superman aan en vloog snel naar haar toe. 
 
 
©gertdegoede2012