Vanmorgen vond ik Harry. Dood. Een kaalgevreten skeletje in zijn kooi. Opgegeten door de kat van de buren. Ik ben er kapot van. Harry was al bij me sinds mijn vierde of vijfde. Ik had hem in de bossen rond Epe gevonden. Mijn pappa en mamma vertelden destijds dat hij wel eens heel oud zou kunnen worden. Het was zelfs mogelijk dat hij me zou overleven vertelden ze. Het mocht helaas niet zo wezen.

Waarschijnlijk was hij al zo rond de vijfendertig toen ik hem vond. Echter: precies wisten we dat niet. Hij was immers nooit officieel aangegeven bij de burgerlijke stand. Het was een stevig en harig, maar lief kereltje. En monter dat hij was! Altijd was hij in voor grappen en grollen. Hij was een kei in verstoppertje spelen, maar liet zich altijd weer met liefde vangen. En Harry kon knuffelen als de beste! Als ik sliep lag hij altijd naast me op het nachtkastje. Vanzelfsprekend in zijn eigen bedje; want bij mij in bed was natuurlijk te gevaarlijk. Ik zou hem immers zomaar ongewild kunnen pletten! En dan zou hij doodgaan. Dat wilde ik vanzelfsprekend niet.

We hebben door de jaren heen heel wat meegemaakt samen. Soms nam ik hem stiekem mee naar school. Dat was niet zo handig. Hij kriebelde namelijk nogal. En ik kon hem tenslotte niet in mijn schooltas laten zitten. Stel je voor dat iemand ertegenaan zou schoppen. Of nog erger, ermee ging gooien! Dus verstopte ik hem meestal onder mijn blouse. Dan had hij het meteen lekker warm. Het enige nadeel daarbij was dat hij nogal winderig was. En die scheetjes stonken met toch! Hij was verstokt vegetariër en vooral verzot op truffels, paddestoelen, uien en knoflook. En dat ga je ruiken natuurlijk. Maar hij zocht en verzamelde zijn eten zelf in het bos hier in de buurt als ik hem uitliet. Dat dan weer wel.

De leraren en leraressen op school vroegen wel eens of ik wel helemaal gezond was. Er hing altijd zo'n enorm vieze lucht altijd om me heen! Ik vertelde hen dan maar dat ik een Fret in huis had. En dat het normaal was dat die zo stonken. Ik kon ze moeilijk de waarheid vertellen over Harry. Waarschijnlijk zouden ze me niet eens geloven. Want ik was een van de weinigen die hem kon zien. En voelen. Dat komt omdat mijn familie heel ver verwant is met Harry en zijn soortgenoten. Harry was namelijk een harige boskabouter. Een echte! En die zijn tegenwoordig zeldzaam. Ik besloot dus voor hem te blijven zorgen alsof hij mijn eigen vlees en bloed was. Er was echter één klein probleempje. Harry was een tikje schizofreen. En dat was toen hij jong was nog niet zo storend, maar later werd het al maar erger en erger. Hij had een altijd dronken scheepskapitein, een zeemeermin en een slager in zijn hoofd zitten. En nu zul je denken: een dronken kapitein en een zeemeermin lijken me flink lastig, maar een slager zal wel meevallen. Dus niet! Die was juist het ergste. Op de momenten dat hij slager was ving hij in het begin nog krekels, muizen en mollen om te slachten, maar gaandeweg ging het van kwaad tot erger. Hij ving en slachtte onder anderen onze eigen hamster en een van de katten van de buren. Op een gegeven moment wilde hij zelfs mijn broertje slachten. Hij had hem al gevangen. Ik was nog net op tijd.

Zodoende moest ik hem zo nu en dan opsluiten. Ook 's nachts. Ik wist tenslotte niet wat hij uit zou gaan vreten als ik sliep. Voor hetzelfde geld zou hij mij slachten. Hij beweerde vanzelfsprekend bij hoog en bij laag dat hij dat nooit zou doen, maar ik vertrouwde hem niet meer. In het begin stopte ik hem in een terrarium, maar daaruit kon hij makkelijk ontsnappen. Net als die hamsterkooi, alhoewel hij het rad wel erg leuk vond! Maar zo nu en dan ging hij, als hij de zeemeermin was in het water zitten. Een gevolg daarvan was dat ik hem een keer half verzopen in het drinkbakje vond. Ik kon hem nog net met veel moeite reanimeren. Een week later was ik hem kwijt. Ontsnapt uit de hamsterkooi. We zochten ons rot, maar konden hem nergens vinden. Tot op een gegeven moment iets hoorden. Er kwam een vreemd geluid uit de drankkast. En ja hoor, daar was hij. Hij zat gevangen in een likeurfles. Laveloos was hij. Hij had een hele fles van mijn moeders bruidstranen leeggedronken en zong nu luid de meest schunnige zeemansliederen. Ze heette Bloody Mary, hik, en was de schrik der zee, hik, hik . . . . dus drink op Bloody Mary, hik, en op alles wat ze deeeeee . . . . burp! We moesten de likeurfles voorzichtig kapotslaan, want hij kon er zelf niet meer uit komen.

Zo ging het niet verder. We besloten dat hij tegen zichzelf beschermd moest worden en hingen hem 's nachts in een klein kanariekooitje aan het plafond. Daar kon hij vast niet uit ontsnappen. We werden samen ouder en ik kreeg een vrouw en later ook kinderen. Zo nu en dan had hij een paar goede weken, maar je moest hem continue in de gaten houden. Ik had ook mijn werk en kon hem niet meer overal mee naar toe nemen. Dat was immers te gevaarlijk. Voor hetzelfde geld ging hij weer drinken. Of erger: zwemmen. Of nog erger: slachten! Misschien zou hij zelfs nog een vierde extra persoonlijkheid ontwikkelen. We vonden een oplossing: Als ik niet thuis was zouden Jaap en Keesje, onze forse twee eïge tweeling van even over negen, twee verantwoordelijke knapen, voor hem zorgen. Met de hand op hun hart bezwoeren ze mij Harry goed te verzorgen. En ze deden ook hun best. Maar het ging gewoon niet.

Harry was namelijk op een gegeven moment begonnen met bijten. Hij dacht dat hij een hondsdolle wolf was. Inderdaad: het was waar we al bang voor waren. Hij had een nieuwe persoonlijkheid ontwikkeld. En de jongens durfden hem niet meer te verzorgen. Hij werd agressief en kwaadaardig. Ik nam hem zelf maar weer onder mijn hoede. Probeerde zo goed en zo kwaad het ging hem te verzorgen. Maar hij wilde dit niet meer. Ik vroeg of hij misschien weer terug naar het bos wilde? Weer vrij wilde zijn? Maar nee. Hij was moe. En werd almaar zwakker en zwakker. At niet meer. Hooguit, als ik niet goed oppaste, zo nu een dan een hap uit mijn vinger. Dronk zo goed als niets meer. Zelfs niet als hij de zeeman was. Zelfs geen water. Ik had hem weer in de hamsterkooi gelegd. In zijn eigen zachte bedje. Zonder deksel. Hij was toch te zwak om eruit te klimmen. En daar is hij waarschijnlijk in zijn slaap overvallen. En nu is hij dan dood. Moegestreden. Hij kon zichzelf niet meer verdedigen tegen de kat van de buren. Tegen dat rotbeest! Ik zal Harry missen. Mijn schizofrene vriendje. Mijn eigen boskabouter. Er is een stukje van mezelf weg.

Als aandenken heb ik zijn kleine botjes en schedeltje bewaard. En zo goed als ik kon, er missen een paar botjes, heb ik alles weer aan elkaar geplakt. Harry hangt nu in de hal. In zijn kanariekooitje. Met zijn rode mutsje parmantig op zijn dode schedeltje. En die rotkat? Ach die weet niet beter. Of misschien ook wel. Misschien heeft hij wel wraak willen nemen vanwege Harry's moord op zijn oudtante. We zullen het nooit weten. Ik spreek geen kattentaal. Harry kon dat wel. Maar die is er niet meer.