Vandaag wordt oma vijfentachtig. Ze woont al een poosje niet meer thuis, maar sinds ze in het bejaardenhuis zit lijkt het redelijk met haar te gaan. Het ging eigenlijk al een tijd niet meer. Als haar kinderen en kleinkinderen wel eens langs kwamen troffen zij de vreemdste dingen aan. Een bos bloemen in de prullenbak. En de rommel keurig geschikt in een vaas op de oude, doorleefde tafel met het door haar zelf gehaakte kleedje. Of ze zat chocoladekoekjes te soppen in de tomatensoep. Eigenlijk wel leuk dus, ze leek er zelf geen last van te hebben en ze maakte er zelf ook nog grapjes over. Tot die dag dat de thuishulp nog maar nét op tijd kwam. Omdat ze het gas aan had laten staan. Oma vond het al zo raar ruiken in huis; naar kattenpis of zo. Maar ze had toch helemaal geen kat? Of wel? Ze wist het niet meer. De familie regelde een plaatsing in het regionale bejaardenhuis en nu zit ze daar dus. Te zitten.

Hoi Oma! Hartstikke gefeliciteerd, dat we u nog maar lang in ons midden mogen houden!
Dank je wel! Ze klinkt somber. Haar kleinzoon geeft haar een hand en een voorzichtige kus. Wat zijn haar vingers dun geworden. Zou ze wel genoeg eten in dat bejaardenhuis? Ze heeft het warm. Het is ook veel te warm de laatste tijd. Daar kunnen oude mensen zoals zij niet tegen. Ze zweet in haar vrolijk gebloemde nylon omajurk. De druppels vallen van haar neus in het koffiekopje. Oma! Kijk eens wat ik voor u meegebracht heb? Alstublieft, een kado! Zal ik even helpen met het uitpakken? Pff, wat is het heet! Hebben ze hier geen airconditioning? Da's toch belachelijk oma! Ze beknibbelen tegenwoordig ook overal op! Ze maakt het kado open. Het is een ventilator. Oma doet net alsof ze er blij mee is. Zo'n domme jongen, snapt hij nu werkelijk niet dat ze van die dingen altijd een stijve nek krijgt? Dank je wel lieverd! Wat attent, daar ben ik blij mee mompelt ze.

Oma smult van haar gebakje, al is de slagroom door de warmte een beetje uitgelopen. Ze geniet van alle aandacht en zuigt het op. Morgen zijn ze er niet meer. Dan zit ze weer alleen. Eenzaam. Ze snapt het wel. Iedereen heeft het druk tegenwoordig. Ze hebben allemaal hun eigen gezinnetje, hun eigen sores. Maar toch? Ze zouden best wel eens vaker langs mogen komen. Of wat meer opbellen, hoewel ze daar eigenlijk een hekel aan heeft. Nee! Zo mag ze niet denken. Ze moet zelf dankbaar zijn dat ze er nu allemaal zijn. Nou ja, allemaal. Die twee jongens van Margje zijn er niet bij, die zijn bij hun vriendinnetjes. Ja, en die kleine van Piet die is er ook niet. Waar is die kleine van jou eigenlijk Piet? Piet lacht. Ha ha mamma. Die kleine Suzan is toch al drieëntwintig en zit toch in Brazilië! Dat weet u toch? Voor haar afstudeerproject is ze een half jaar aan het werk in dat weeshuis in die sloppenwijk. Ze is toch nog gedag komen zeggen vorige maand? Oh ja. Nu weet ze het weer. Lieve kleine Suzan. Naar haar vernoemd. Haar oogappeltje. Afwezig staart ze naar de muur en denkt aan kleine Suzan die vroeger ieder weekend bij haar kwam logeren sinds opa overleden was. Mijn goede man. Wat was ie lief; met zijn witte, tot op het einde wilde haren! Maar op het laatst kon hij soms zomaar boos zijn, onredelijk. Nou, nou. Het was me er eentje! Maar oma wil niet zo worden. Oma wil lief gevonden worden. Lief blijven, lief zijn!

Oma! Wilt u een kopje soep? Lekker Jaap! Oma, ik ben Jaap toch niet? Ik ben Kees! Kent u me niet meer? Ja wel! Oma grapt: "mag oma zich niet eens een keertje vergissen op haar verjaardag?" Het is ook zo druk. Té druk. Ze is moe. Ze wil naar haar kamer. Ze wil naar bed. Ze is doodmoe. Ze wil eigenlijk niets meer. Ze wil eigenlijk liever dood zijn. Bij haar man zijn. Maar haar kinderen hebben haar nog nodig zeggen ze. Ze willen haar nog lang niet kwijt zeggen ze. Maar stiekem heeft ze eigenlijk genoeg van haar leven. Ze heeft het goed gehad; niet rijk, maar gelukkig tot redelijk gelukkig. Tot voor kort dan. Nu ze in dit tehuis zit, ver weg van haar huis, de buren, haar overgebleven vrienden. Of dat leuke vrouwtje van een paar huizen verderop die haar zo nu een dan een bloemetje of pannetje soep kwam brengen. Ze mist haar tuintje, haar vertrouwde spulletjes. De kleine dingen die ze nog in haar eigen huisje op kon ruimen. Maar nu? Nu zit ze in die gevangenis; het “be-jaar-den-te-huis!“. Bah! Ze kwijnt er weg. Vindt geen aansluiting meer. Is eenzaam. Eigenlijk is oma al dood. Ze moet alleen nog sterven. Maar nu moet ze helder zijn. Fris, lief en vrolijk. Meedoen met de meute en een goede indruk achterlaten. Morgen gaat ze. Tijdens het middagslaapje. Niemand zal iets merken, ze is tenslotte toch al oud. Ze zullen zeggen: “gelukkig heeft ze haar verjaardag nog meegemaakt”. De pillen liggen al klaar. Onder de foto’s van de kinderen en kleinkinderen in het oude sigarenkistje van opa. Drie maanden slaappillen opgespaard. Ze is niet dement; alleen zo nu en dan wat vergeetachtig. En moe, erg moe.