Er was een schone edelvrouwe
een temperamentvol en olijk ding
zeer eenzaam daar haar man de vorst
op verre en vreemde kruistochten ging

Weldra vloeiden er tuiten vol tranen
en het kasteel nog zonder ruiten
kon heur warme lijfje niet verkoelen
naar het minnekozen kon zij slechts fluiten

Vol verwachting riep zij heur lakei
dees man in purperen goud galond livrei
vermocht slechts bij de heren naar binnen
en deinsde fluks maar bevallig opzij

Daarop verzocht zij toen de bakker
die slechts zoete broodjes en er verder niets van bakte
zijn puddingspuit was oud en leeg
waardoor ook hij voor het examen zakte

Zelfs de kleermaker wist zijn gereedschap
niet op de juiste manier te verhangen
bij schering en inslag bleef zij naaigerei steken
en bleef zij alleen in verlangen

Toen kwam er ene vissersman
hij had zoetwatervrees en viste achter het net
door de riemen waarmede hij niet roeide
had zij wederom een leeg en koud bed

Hierop volgde weldra de woeste jager
welke bij ‘t zien van zoveel wild vlees
halsoverkop en onverdroten het hazenpad koos
en haar gene diensten bewees

De vrouwe kon slechts treuren en wenen
zij was op ‘t laatst ten einde raad
ze wilde gaarne verpozen en minnekozen
en verlangde naar een daad

Uiteindelijk ontbood zij toen de jonge slager
die met zijn verse en stevige worst
haar zeer wel kon behagen
nog beter dan heur eigen vorst









©gertdegoede